(一)“to have”时态 - Tijden van “hebben”:
人称 不定式 过去式 现在完成时
单数
1 ik heb had heb gehad
2 jij hebthad hebt gehad
3 hij heeft had heeft gehad
3 zij heeft had heeft gehad
3 het heeft had heeft gehad
复数
1 wij hebben hadden hebben gehad
2 jullie hebben hadden hebben gehad
3 zij hebben hadden hebben gehad
(二)“to be”的时态 - Tijden van “zijn”:
单数
1 ik , ben was ben geweest
2 jij bentwas bent geweest
3 hij is was is geweest
3 zij is was is geweeest
3 het is was is geweest
复数
1 wij zijnwaren zijn geweest
2 jullie zijnwaren zijn geweest
3 zij zijnwaren zijn geweest
From:https://www.dbfei.com/Article/helanyu/201311/84.html